1690-1700
1690 |
1204 RAB |
Louys Reese, Sint-Kruis, landsman |
1690 |
13087 |
Jan Baptiste [de jonge] Vache, admodiateur van de goederen van baron van Male |
1691 |
20931 RAB |
Jan Plante, ontvanger watering van de Brouc |
1691 |
20933 RAB |
Charles Philippe Keinjaert, heer van Haijshove |
1691 |
21627 |
Jenne Rommel |
1693 |
18459 RAB |
Cornelis Peringiers, pachter van de excijs dezer heerlijkheid |
1693 |
21668 RAB |
paters chartreuzen te Brugge |
1694 |
1358/ |
Pieter Coucke |
1694 |
12896 RAB |
Joos de Neve, Sint-Kruis buiten Brugge, hoofdman |
1694 |
12936 RAB |
burgemeester van de commune van Sijsele |
1695 |
1362/ |
Maerten de Lachere en de opgebrachte vruchten vervoerde met het paard. De eiser bewijst met documenten dat hij het bestiaal recht betaald heeft in Middelburg en dat hij dus in Vlaanderen geen 2 x bestiaal geld moet betalen (in bijlage verschillende brieven van notarissen en ontvanger van het bestiaal recht van Middelburg). De dag- en nachtwakers van het paardenhuis in Brugge beweren dat de eiser daar geregeld kwam logeren en zijn paard daar stalde. Getuigenis van de pastoor de Corte van Middelburg dat de eiser daar zijn Pasen gehouden heeft. De eiser vraagt de teruggave van zijn paard en goederen. |
1695 |
1362/ |
Christoffel Hoort deze bomen. Met getuigen: Carel Brocket, fs Jan, 75 jaar, geboren in Brugge, wagenmaker in Lisseweghe, Jacques de Ganau, fs Jacob, ca 60 jaar, geboren in Westkapelle, timmerman in Lissewege. Pieter de Smidt, fs Pieter, ca 27 jaar,geboren in Sint-Kruis, wagenmaker in Westkapelle. Pieter Herreman, fs Jan, geboren in Poperinge, ca 33 jaar, wagenmaker in Ramskapelle. Louis Heijns, fs Jooris, ca 50 jaar, geboren in Ramskapelle, wagenmaker in Oostkerke. Pieter Baulin, fs Pieter, ca 36 jaar, geboren in het land van Luik, wagenmaker in Westkapelle. Jacques Mahien, fs Alexander, 52 jaar, geboren in Wijtschate, timmerman in Westkapelle. Cesar Venaige, fs Adriaen, geboren in Brugge, ca 60 jaar, timmerman, Jan Nijffels, fs Ghijsbrecht, geboren in Brugge, ca 47 jaar, wagenmaker, Daniel de Baecke, geboren in Brugge, 45 jaar, timmerman, Jan Seghers, fs Pieter, geboren in Burgge, ca 35 jaar, timmerman. |
1695 |
1368/ |
Franchois Daelmans |
1695 |
6266 |
Cristina de Crits [ook: de Cridts][we Francois Claesman] |
1695 |
8038 RAB |
Dischmeesters van Sint-Kruis en Sint-Anna |
1695 |
12706 RAB |
Goudtsmidt, Sint-Kruis |
1695 |
21367 RAB |
Niclaeys Vergeele, Koolkerke, laat van Male |
1696 |
6387 RAB |
Emanuel de Voocht |
1697 |
1400/ |
Pieter Adriaen Lespee stad, op de parochie van Sint-Kruis verhuurd. Dispuut over de verlenging van het huurcontract. |
1697 |
7421 RAB |
Francois Hoste Sint-Kruis |
1697 |
13069 |
Jan de Later, over de voogden van de kinderen van Charles Cappoen, wt ontvanger van Male |
1697 |
13332 RAB |
Jan Francois Delcor [ook: Delcourt), sequester ten sterfhuize van Christoffels vander Woude) |
1697 |
|
24 augustii 1697 sepelivi JOANNEM MARISAEL, maritum Petronellae Ayaert, a militibus occisus 23a.
Jan Marisael Lakonisch, doch beklemmend in zijn beknoptheid, prijkt dit overlijdensbericht op p. 1582 van het derde parochieregister van Oedelem (l).
Wie was die Jan Marisael? Waarvandaan kwam hij? Hoe oud was hij? Wat deed hij voor de kost? De schaarse gegevens, die de P.R. ons over de man bieden, .zijn onvoldoende om op al die vragen een bevredigend antwoord te geven. Heel waarschijnlijk was Jan één van die zwervende zwoegers, die zich van dorp tot dorp verplaatsten om met hun gezin een tijd te blijven hokken, dààr waar men knoestige handen en gespierde armen van doen had.
Zo vinden wij hem in 1690 voor het eerst te Sint-Kruis, waar hem op 22 november een dochtertje werd geboren, dat heel gepast Cecilia werd gedoopt. De moeder van het kind heette Petronella Salemoen, maar Jan was ter plaatse met haar niet gehuwd; evenmin te Sijsele, waar nochtans een sterke stam Salomons huisde. Drie jaar later prijkte zijn naam opnieuw in het parochieregister : op 20 september voor de geboorte van de kleine Francisca en op 23 november voor haar overlijden. Toen was zijn vrouw Petronella Hayaert, maar er valt geen spoor van overlijden van de eerste Petronella noch van een huwelijk met de tweede te bespeuren. Er waren stellig nog meer kinderen in het gezin, maar die kwamen er niet bij in de door ons onderzochte gemeenten(2).
Te Oedelem duikt Jan Marisael op in 1696. Op 15 augustus is hij er de gelukkige vader van een zoontje Pieter en reeds drie dagen daarna kan hij treuren om de dood van het jongetje. Heel lang zal het gezin toen nog niet te Oedelem verbleven hebben, want pastoor de Drubbele noemt de moeder in de geboorteakte “Petronella Laemerts”, wat er op wijst dat hij de vrouw niet te best kende. Het volgend jaar kende hij haar beter, zoals wij uit bovenstaande overlijdensakte kunnen lezen.
Na de onverwachte dood van haar echtgenoot is Pieternelle terug naar Sint-Kruis gegaan en er op 7 september 1704 met Laureins van Laecke hertrouwd. Wanneer zij er in 1734 begraven werd, was zij weduwe, maar van een overlijden van van Laecke is er op deze gemeente niets te vinden.
1734 werd trouwens een beroerd jaar voor de familie Marisael. Oordeel zelf maar. Op 16 september stapte de 23-jarige Joanna-Clara Marisael te Sint-Kruis in het huwelijksbootje met de 34-jarige Jan-Baptist Tomboy, die door de pastoor in alle akten eerbiedig als “Dominus” betiteld werd. Bruid en bruidegom genoten van “dispensatie over de drie bannen” en koster Andries Jongbloet was hun getuige. Het was een “vijf-voor-twaalfhuwelijk” want op 18 september (jawel, twee dagen nadien!) beviel Joanna van een tweeling, Jan en Victoria, die van de koster allebei het nooddoopsel ontvingen.
Kwam dan oktober met achtereenvolgens het overlijden van Victoria op de 8e, Pieternelle “Hajaert” op de 15e, Joanna Clara op de 16e en de kleine Jan op de 19e ! Dit bijzonder zware verlies overleefde Jan-Baptist Tomboy niet lang: op 23 mei 1736 stierf hij van de pokken. .
De pastoor schreef dat Pieternelle 92 jaar was. Indien die leeftijd klopte, zou dit inhouden dat de vrouw 54 jaar was toen zij haar zoontje Piet er te Oedelem ter wereld bracht. Of Jan Marisael eveneens die leeftijd had, mogen wij .hieruit vanzelfsprekend niet afleiden, maar de kans bestaat.
Joanna Clara was géén dochter van Jan Marisael en Petronella. Hayaert, maar kan best één van hun kleindochters geweest zijn. De koïncidentie van al die sterfgevallen is te treffend om zuiver toeval te zijn.
De dochter Cecilia trouwde te Sint-Kruis op 29 september 1709 met Jan Lonneville, op 31 augustus 1727 met Frans de Waele en op 21 juni 1750 met Frans Timmerman, om er tenslotte op 29 augustus 1778 het tijdelijke met het eeuwige te verwisselen.
Vaststelling van de manslag
Zodra de manslag op Jan Marisael hun was gerapporteerd, trokken “de heer Bailliu Charles de Jans en de Schepenen Jan de Jaeghere ende Jan Boone” met bekwame spoed ter plaatse om zich van de ernst van het feit te vergewissen. Daar hebben zij dan “wettelick aenschaut het selve doodt lichaem ende bevonden ligghen met het hooft indenwesten ende beenen indenoosten “.
Toen begon hun taak pas voorgoed: het onderzoek van de feiten en het tasten naar de mogelijke oorzaak er van. Het resultaat van hun bemoeiingen vonden wij in liasse 346 van de Heerlijkheid Praet (3): «Informatien Criminele ter causen vanden manslagh begaen in den persoon van Jan Marisael, ghevonden ligghen versleghen op t' eynde vande Paddestucken ter deser Heerlichede op den 23en ougst 1697 ».
In de titel stond oorspronkelijk «Paddemeersschen », maar de griffier doorstreepte «meersschen» en schreef er «stucken » boven: Volgens De Flou(4) is het «Paddestuck» een stuk land en de «Paddemeersch» een partij land, beide te Beernem. De Paddestukken moeten dus ergens in de omgeving van Zuiddamme gelegen hebben, in de onmiddellijke nabijheid van het kasteel, dat rond 1700 door de heer Raadspensionaris de la Villette bewoond werd.
Diagnose van de Chirurgien
De eerste officiële getuige, die de Schepenen er bij haalden, was «Emanuel Jooris, meestere chirurgin ter deser heerlichede ende prochie woonende ». Emmanuel was niet van Oedelem, maar hij overleed er op 16 april 1708 en hij was toen ongeveer 46 jaar (5).
Kort na de doodslag op Marisael was hij er met Joanna Musschoet gehuwd en hun huwelijksakte bevat een eigenaardige clausule. Pastoor Jan de Drubbele had niet de gewoonte zich zorgen te maken om een detail: in de verlovingsakte, op 8 september 1697, noemt hij de bruid Joanna «Mussche» en een"-getuige Adriaen «Bievoet » en inde huwelijksakte, op 20 september, staan die respektievelijk als «Musschoet» en «Byvois» genoteerd. Het is dan ook verwonderlijk dat hij die akte beëindigt met de volgende ongebruikelijke vermelding: «...consului super hac matrimonium illustrissimum ac Revendissimum, qui ordinavit Sponso prestaret iuramentum super libertate sua» (6). Wat betekende dat de pastoor raad gevraagd had aan zijn bisschop, die hem beval de bruidegom een eed te laten zweren betreffende zijn vrijheid. Heeft die notitie betrekking op het aan gang zijnde onderzoek naar de daders van de aanslag? Of gaat het hier enkel over de matrimoniale vrijheid van de bruidegom? Joanna «Musschoot » stierf te Oedelem op 8 november 1739 en was toen 90 jaar (7).
« Tenselven daeghe» liet de Baljuw dus de chirurgien ontbieden om «het doode lichaem ghedaen visiteren» en wij nemen de diagnose van die deskundige letterlijk op :
«Emanuel Jooris, mre chirurgin, filius Paulus, oudt XXXIII Jaeren, ter deser prochie woonachtig, seght, tuyght ende verclaerst onder Sollemnelen Eede in onse handen ghepresteert, het voornomde doot lichaem bevonden thebben te ligghen teynden ter platse vande paddestucken, met het hooft inden westen ende voeten naerden oosten, ende naer visitatie van diere ghevonden eene groote wonde, langhsaem ingaende onder de rechter Schauwer, het Os umeris passerende, de ocsels penetrerende, vervolghens, commende in de hollicheyt vande borst gheperforeert de rechter vleughel vande pulmones ofte longher, twelcke de venis Umorales gheintresseert hebben, ende bij dien hij, deposant, jugiert dat het herte daerdoore ghesuphofqueert (8) is in het bloet, ende doore ipso facto de doodt veroorsaeckt heeft, verclaerende hij, deposant, in het selve doodt lichaem gheene andere wonden, quetseuren ofte cicatrice gevonden thebben als de voornomde doodelicke wonde. Sluytende daer mede de se Syne depositie, die hij naer lecture heeft onderteeckent, dat alsvo... » .
De chirurgien stelde een verkeerde diagnose van de doodsoorzaak, maar zijn fout berust op het feit dat men in 1697 nog niet veel afwist van de bloedsomloop. Weliswaar had William Harvey reeds in 1628 het bestaan van deze kringloop ontdekt (9), maar zijn teorie kreeg vanwege het publiek en de kollega's nauwelijks erkenning. Zelfs nadat in 1661 de Italiaan Marcello Malpighi die stelling had bijgewerkt en gepreciseerd( 10), mogen wij betwijfelen of de brave dorpschirurgien van Oedelem hiervan reeds voldoende op de hoogte was. Laten wij dus schrijven dat Emmanuel zich niet vergiste, maar dat zijn kennis van het menselijk lichaam nog niet zover reikte. .
Verklaring van de getuigen
Uit wat de ooggetuigen verklaarden, kunnen wij de manslag bijna volledig weder samenstellen. Enkel voor wat de doodsteek zelf betreft, zijn wij äangewezen op de dader, maar die zal wel zo vlug hij kon de benen genomen hebben. Drie getuigen werden onderhoord en legden een verklaring af, die zij eigenhandig ondertekenden of van hun «marcq» voorzagen. De eerste was «Michiel fs Pieter Ellebuyck, oudt eenentsestich jaeren, woonachtich ter deser prochie ». De andere twee waren samen met Jan Marisael aan 't karweien; het waren «Matthijs, soone van Passchier de Raeve, oudt ontrent de vijfenveertich jaeren, woonachtich op het Casteel vanden heere pensionnaris dela Villette» en «Laureins fs Laureins Donckels, oudt viftich jaeren, woonachtich binnen der Stede van Brugghe». .
Een zekere Michiel Hellebuyck overleed te Oedelem op 27 januari 1698, dus enkele maanden na de feiten; of het om bovengenoemde gaat, kunnen wij niet verzekeren. Van de overige getuigen vonden wij geen spoor te Oedelem, te Beernem noch te Brugge. Wat «seghden, tuyghden ende verclaersden» deze getuigen «onder sollemnelen eede waerachtich te wesen» ?
Wel, Michiel Hellebuyck verklaarde «...dat hij op hedent, ontrent den thien heuren voor middagh, in syn stuck, bestaen met wortels, ghesien heeft drye militaire persoonen met grauwe justacoors ende roo opslaeghers, ider met eenen deghen, dewelcke besigh waeren deselve wortels vuyt te trecken. Verclaert voorts imediatelicke daernaer in het selve stuck ghecommen syn twee van syne soonen, die de voornomde drye militaire persoonen met eenighe woorden vuyt het voornomde stuck wortels hebben ghedaen vertrecken... “
Matthijs de Raeve voegde hieraan toe: «...dat hij op hedent, ontrent den thien heuren smorghens was werckende aende poort van het voornomde Casteelgoet, met Laureins Donckels ende Jan Marrisael. Verclaert voorts dat hy durende syn selve wercke heeft ghehoort eenigh gheruchte ofte gheschreeuw, ende dat den voornomden Marrisael op het voornomde gheruchte hem, deposant, ende synen anderen compaingnon gheabandonneert heeft, ende daer naer toeghelopen is al roepende «haut vast, slaet doot “ ofte iet sulcx... “.
En Laureins Donckels preciseerde: «...dat hij op den XXIIIen deser maent ougst 1697 smorghens tusschen neghen ende thien heuren was delvende inden grachte met Matthys de Raeve ende Jan Marrisael aen het Casteelgoet competerende den heere pensionnaris de la Villette ende dat sy alsdan waeren hoorende groot gheroep ende gheruchte. Verclaert voorts dat den voornomden op het selve gheschreeuw hem, deposant, ende den voorseyden Mathys de Raeve heeft gheabandonneert ende daer naer toe is ghelopen met syne spae in dhanden, al segghende “volght mij... “.
Waarop Hellebuyck, de getuige die Marisael het laatst in leven zag, vervolgde: «...dat een weijnigh tijts daernaer is commen ghelopen den persoon van Jan Marisael met eene spae ende stock in dhanden, roepende “haut vast, slaet doot” ende andere dierghelijcke woorden. Alsoo op volghende den wegh, alwaer de selve drije militaire persoon en vertrocken waeren. Seght voorts dat hij een weynich tijts daernaer den voornomden Marisael te ghemoete commende, den welcken sterck was ghequest, ende dat hij, deposant, aenden selven vraeghde waer hij ghesteken was, die niet en antwoorde, ende den deposant, ommesiende, sagh den voorseyden Marisael vallen ter aerden, ende alsoo sterfven, sonder iets te spreken ofte teecken te gheven, ende voorders vande saecke niet wetende... “.
De anderen zagen enkel het lijk liggen en de Raeve vertelde verder: “ ...dat hij een weynich tijts daernaer met den voorseyden Laureins Donckels oock gheabandonneert hebben hun werck ende op het voornomde gheroep volghende tot aende paddestucken, op eenen houck heeft sien doot ligghen den ghemelden Jan Marrisael, met eene quetseure in rechter syde, sonder dat hy, deposant, tselve heeft sien doen ofte weet wie het ghedaen heeft, nochte oock ghesien thebben eenighe militaire persoonen... “.
Deze vaststelling werd door Donckels bevestigd: “... verclaert inschelijcx dat hij, deposant, eenighen tyt daernaer den selven Marrisael heeft hooren roepen «smijt doot “, waernaer hij, deposant, op volghende ende een weyingh tyt synde sonder iets te hooren, alsmede commende aende paddestucken, heeft daer vynden doot ligghen den ghemelden Jan Marrisael, waer by was staende Michiel Ellebuyck met synen soone ende Matthijs de Raeve, sonder dat hij voorders vande saecke is wetende... “.
Met deze verklaringen moeten wij het stellen, want de griffier besluit dat elk van de getuigen «hier mede sloot dese syne depositie, die hij naer lecture heeft onderteeckent ». Enkel Hellebuyck kon zijn naam zetten, de Raeve en Donckels tekenden met een kruisje
Historische achtergrond
Hoe de zaak zich verder heeft ontwikkeld, hebben wij niet nagepluisd. Wie de drie soldaten waren is evenmin bekend; die zullen wel niet blijven wachten hebben om hun visitekaartje aan de overheid te overhandigen, alvorens de vlucht te nemen! Het zou niettemin interessant zijn te weten tot welke legerafdeling zij behoorden.
Vlaanderen leed toen ten zeerste onder de Spaans-Franse oorlog, die reeds jarenlang woedde en die de opslorping van onze gewesten door Lodewijk XIV tot doel had. Willem III, stadhouder van de Republiek der Nederlanden en koning van Engeland, steunde de Spaanse koning Karel II en dwong hem de Oostenrijkse kandidaat, Maximiliaen Emanuel, keurvorst van Beieren, tot goeverneur te benoemen. In 1696 en 97 lag het leger van de bondgenoten rond Gent .en dit van de Fransen rond Kortrijk. Buiten de weet van de Spaanse koning, waren inmiddels tussen Willem III en Lodewijk XIV vredesonderhandelingen aangeknoopt, die op 12 september 1697 resultaat bereikten en op 20 september tot de Vrede van Rijswijk leidden (11) .
Tengevolge van die oorlogsomstandigheden genoot ons land het twijfelachtige genoegen af en toe onder de voet gelopen te worden door allerlei vreemde legers. Deze bestonden uit soldeniers die alleen van plundering leefden en de oorlog tot stiel hadden.
Ook Oedelem bleef hiervan niet gespaard, althans niet volledig: Het “Bouck van Resolutien van Burghmeestere ende Schepenen” (12) biedt ons terzake belangrijke. illustratie.
Op 21 april 1697 werd er “door het Collegie een extraordinaire vergaderijnghe “ bijeengeroepen, waarop de baljuw mededeelde dat “den. 20en was ghearriveert binnen Brugghe, syn Excellentie den heer Rheingraff, heere deser prochie”. Ten einde bij zijn «prochiaenen» in een goed blaadje te staan en zodoende wellicht ook zijn persoonlijke belangen te dienen, « ...hadde hy gheseyt dat hy de prochie wilde dienst doen, vuyt syn particulier authoriteyt ende vriendschap, die hy conde ghenieten vande majesteyt van Inghelant, den hertogh van Beyeren ende andere generaels van het ghealierde legher, ende oversulcx deselve prochie ontlasten van logement, campementen, thairen van partijen als andere dierghelycke oncosten... “. De vreugde van de heren was zo groot, dat zij op staande voet 100 pond grooten in het voordeel van de heer Rheingraff goedkeurden om hun dank te betuigen tegenover dit vriendelijke gebaar. Vier dagen tevoren immers hadden zij reeds een dringende oproep ontvangen om “een waeghen met drie bequame peerden” naar Gent te sturen ten dienste van het leger en burgemeester Maenhout had zijn eigen materiaal ter beschikking gesteld tegen 1-4-0 gr per dag. Maar het leger had nog meer behoeften: «Eodem twee pionniers, voor sien van eene bequame spae ofte hauweel, alsook pennijnghen tsynder noodighe subsistentie voorden tyt van 14 daghen ende hun te laeten vinden oock te Ghent”. Voor een loon «van 0-2-8 gr sdaeghs» zouden Jan Woutters en Jan Maenhout zich voor die karwei gaan aanbieden.
De rust van de Oedelemnaren zou evenwel van korte duur zijn. Op 25 juni werd er voor het Collegie opnieuw een spoedzitting belegd, want “...op 23 juni hadden zij, in de naam vande Burghmeesters ende Schepenen Slants vanden Vryen”, vanwege Guilliame Lem een verzoek gekregen “ten dienste van syne Majesteyt twee bruetten, ider met een peert” naar Brugge te sturen “op de conditie dat sy, aennemers, hemlieden hedent date deser sullen laeten vijnden op de Vrijdaghmarct, omme gheemployeert te worden, daer het den dienst van de selve Majesteyt vereeschen sal, oock dat sy hun sullen hebben te voorsien van noodighe pennynghen tot hunne subsistentie, ten minsten voor den tyt van veerthien daghen... “. Het was wederom Pieter Maenhout, die als burgemeester het voorbeeld gaf en een “eerste bruette ende peert” ter beschikking stelde à 0-7-4 gr per dag en een tweede dito à 0-6-6 gr. 14 augustus: nieuw verzoek (of bevel ?). Deze keer ging het om “...eenen waeghen met drie bequamepeerden, waghendouck, waghenmande, restee1 (13) van achter vuythanghende, ende twee knechten met fourage voor eenighe daeghen “. Waar en wanneer werd die wagen verwacht? De knechts dienden zich “op den 15en deser, we sen de donderdagh, te laeten vynden binnen de Stadt van Ghent, ten huyse van den heer Intendant Cobrysse... “.
De zwaarste karwei stond de gemeentenaren te wachten tijdens de «extraordinaire vergaderynghe vanden Collegie in dato 21 ougst “, d.i. twee dagen voor de moord op Marisael “Ten selven daghe in den Collegie voorengelesen de missive van dheeren van den landen vanden Vryen, daer by gheordonneert is ten dienste van de Majesteyt te leveren twaelf waeghens jeghens hedent ten vier heuren naer middagh, op de vrijdaghmarct binnen Brugghe, ider voorsien van drie bequame peerden, eenen waghendouck ende fourage voor vier daghen, tot voldoenynghe van welcken is gheprecedeert tot de bestedynghe van de selve. Aenghenomen by de volghende persoonen ider ten pryse van 1-10-0 gr sdaeghs: Bgmre Jan de Scheppere,. Bgmre Pieter Maenhout, Lambrecht Wildemeersch, Joos van Renterghem, Jan de Jaeghere, Christoffel ende Gillis Blanckaert, Pieter van Speybrouck, Gillis Dobbelaere, Niclaeys Claeyssens, Andries de Vlieghere-» .
Uit die enkele gegevens blijkt duidelijk dat de manslag op Jan Marisael gepleegd werd tijdens de afwezigheid van ettelijke manspersonen van de parochie en dat de daders Spanj aarden, even goed als Hollanders, Engelsen, Oostenrijkers, Beierse huurlingen of zelfs Fransen kunnen geweest zijn.
Hoe het ook zij, Jan Marisael had er het leven bij ingeboet, omdat hij het niet kon aanzien dat vreemde soldaten zich vergrepen aan andermans bezittingen. Is hij wellicht wat te ontstuimig te werk gegaan in een zaak, die hij zich in feite niet eens hoefde aan te trekken, hij betaalde in ieder geval zijn voortvarendheid met zijn bloed. Wat was de beweegreden tot zijn ondoordacht optreden: haat tegen het vreemd gespuis? aangeboren zin voor rechtvaardigheid? of wilde hij hun enkel schrik aanjagen? De getuigenverklaringen zijn zo nuchter-zakelijk opgesteld dat zij ons niet toelaten er het ware motief uit te puren. Hoe tragisch deze doodslag ons ook mag voorkomen, meer dan een fait-divers uit deze bewogen tijd vol geweld en onzekerheid is hij niet geweest. Het was niet het eerste incident en evenmin het laatste, dat onze voorouders overkwam in deze voor hen zo beroerde periode. Wie schreef het ook weer dat geschiedenis het feitenrelaas is, waaruit blijkt dat de misdaden van de ene generatie een volgende nooit hebben afgeschrikt om nog ergere te bedrijven?
(1) RAB. PRO nr 3, p. 1582. «Op 24 augustus 1697 heb ik Joannes Marisaet echtgenoot van Petronelia Ayaert begraven, op de 23e door soldaten neergestoken >. (2) De gegevens voor deze korte familiegeschiedenis plukten wij uit de PR van Oedelem, Sijsele en Sint.Kruis Wij raadpleegden eveneens de klappers van Beernem en Moerkerke, maar vruchteloos. (3) RAB - Heerlijkheid Praet, inliggend stuk in liasse 346. (4) De Flou «Woordenboek der Toponymie. - 12e deel, p 239 en 248 (5) RAB - PRO nr 3, p. 1611. (6) RAB - PRO nr 3, p. 1433. (7) RAB - PRO nr 4, p. 2142 (8) = verslikt. (9) In zijn boek «Exercitatio Anatomica de Motu cordis et Sanguinis in Animalibus », uitgegeven bij Wilhelm Fitzer le Franfurl in 1728. (10) In zijn werk eDe ?ulmonibus », verschenen in 1661, d.L 4 jaar na het overlijden van Harvey. (11) Naar Or R. van Roosbroeck in . Geschiedenis van Vlaanderen -, deel V, p. 85 . 86. (12) RAB . Heerlijkheid Prael - register nr 325, p. 5'. à 10.
|
1697 |
15687 RAB |
Gillis de Clercq [ook: de Clerck], Vijve |
1698 |
2532 RAB |
Jan Bapiste dHuvetter, pachter van de jacht van de heerlijkheden Sijsele, Male en Vijve |
1698 |
4467 RAB |
Jan Herreboudts, dismeester, Sint-Kruis |
1699 |
1448/ |
Niclaijs de Waele |
1699 |
1452/ |
meester Jan Bapt. Vache |
1699 |
1453/ |
Pieter Proventier |
1699 |
6811 RAB |
Jacques de Brauwere, pachter van de accijs van de heerlijkheid Sijsele |
1699 |
7519 RAB |
Jan Erebout, Sint-Kruis, dismeester |
1699 |
10582 RAB |
Pieter de Neve |
1699 |
10583 RAB |
Jan Merrijson |
1699 |
20446 RAB |
Mattheus de Ram, ontvanger goederen van don Juan Augustijn Hurtado de Mendoza, gouverneur van Damme |
1699 |
20786 |
Jan Coppejans |
1699 |
11556 RAB |
Baljuw van Sijsele |